Simon Stevin ontwikkelde de decimale schrijfwijze van breuken (1585) en deed een aanbeveling tot decimale indeling van maten, gewichten en munten. Christiaan Huygens stelde voor om een natuurmaat als eenheid van lengte te nemen (1664) en Gabriël Mouton, een Franse abt, stelde in 1671 voor de eenheid van lengte te baseren op de omtrek van de aarde. In 1789, wel in de geest van de tijd, maar niet samenhangend met de Franse Revolutie, werd door een commissie van de Franse Academie van Wetenschappen het plan gelanceerd om de lengte van de meridiaan over Parijs te meten en als eenheid van lengte het tienmiljoenste deel van een aardkwadrant te nemen. In 1790 nam Talleyrand de draad weer op en werd door de Franse regering aan Delambre en Méchain de opdracht gegeven de metingen tussen Duinkerken en Barcelona uit te voeren en die te extrapoleren tot een kwadrant. In 1798 werden geleerden uit diverse landen uitgenodigd om de metingen en berekeningen te controleren en het Metriek Stelsel te formuleren. In juni 1799 presenteerde de Nederlander Jean Henri van Swinden (1746–1823) het eindrapport en werd aldus ‘de peter van de meter’.
Het Metriek Stelsel werd in Nederland (destijds ook België omvattende), als eerste land ter wereld, bij wet van 1816 voor de handel verplicht gesteld met ingang van 1820. Frankrijk zelf voerde het Metriek Stelsel in 1837 bij wet in. In het later onafhankelijke België werd het ingevoerd bij de Wet van 1 okt. 1855. Met de Belgische wet van 1 oktober 1855 werden de de oude benamingen ingevoerd door het koninklijk besluit (van de Nederlanden) van 29 maart 1817 terug afgevoerd en werd het gebruik van de "nieuwe" benamingen verplicht. Bovendien waren de nieuwe maten reeds in gebruik in de zuidelijke provincies in 1815 door het besluit van de Consuls van 13 Brumaire jaar 9: het gebruik van de nieuwe maten werd verplicht voor de hele republiek en dit vanaf 1 Vendémaire jaar 10. Bij Keizerlijk decreet uit 1812 werd beslist dat de oude maten terug mochten gebruikt worden. Deze Franse besluiten waren uiteraard ook van toepassing op wat nu België is, deze gebieden waren immers deel van het Franse keizerrijk. In 1872 werd in Parijs een internationale vergadering belegd om de Franse standaarden van het Metriek Stelsel te internationaliseren. Deze voorbereidende vergadering werd in 1875 gevolgd door de Internationale Diplomatieke Meterconferentie. Op 20 mei 1875 werd door zeventien landen, waaronder België, de Meterconventie getekend, waarbij het Bureau International des Poids et Mesures (BIPM) werd opgericht. Nederland tekende niet omdat de Nederlandse vertegenwoordiger Bosscha meende dat zo’n internationaal laboratorium geld zou verslinden voor representatie, maar wetenschappelijk niets zou opleveren. Deze mening is later door de feiten gelogenstraft. Nederland trad ten slotte in 1929 tot de organisatie toe.
Oude Nederlandse lengtemaat die ongeveer gelijk is aan de breedte van het bovenste kootje van de duim van een volwassen man. Een duim heeft afhankelijk van de streek een andere lengte.
Een duim komt tegenwoordig overeen met een Engelse inch (2,54 cm). In de techniek wordt de duim nog wel eens informeel gebruikt, men spreekt dan bijvoorbeeld van een drieduims pijp. Een ander overblijfsel is het woord duimstok.
Een el is een oude lengtemaat en bedroeg (althans in Nederland) circa 69,4 cm. Gewoonlijk gelijkgesteld met 2 of 3 voet. De maat werd lokaal, in ieder belangrijk handelscentrum, vastgesteld waardoor er verschillen optraden:
De voet kan zowel een lengtemaat als een oppervlaktemaat zijn en heeft afhankelijk van de plaats een verschillende maat. Als lengtemaat is de voet ontleend aan de afmeting van de menselijke voet.
Voetmaten zijn in de loop van de tijd in grote verscheidenheid in gebruik geweest. Onderverdelingen werden gemaakt in tien tot veertien duim. Tegen het einde van de 18de eeuw had het door elkaar gebruiken van verschillende voetmaten chaotische vormen aangenomen. Alleen in Nederland waren al 55 verschillende voetmaten in gebruik. De komst van het Metriek Stelsel heeft toen voor de noodzakelijke sanering gezorgd.
De Roede is een oude lengtemaat en een oude oppervlaktemaat, die van plaats tot plaats een verschillende maat heeft. Bij de oppervlaktemaat wordt ook wel gesproken van een vierkante roede. Oudtijds gold een roede ook als inhoudsmaat voor turf. Dan bevatte een roede ongeveer 450 stuks.
1 dagwand = 100 roeden. Een bunder land = 4 dagwanden
Het woord is afkomstig uit het Latijn "Mille Passuum" = 1000 schreden. De Nederlandse mijl kwam overeen met 1 uur gaans, wat overeenkomt met ongeveer 4 km. Na de invoering van het decimale stelsel rond 1820 was de benaming mijl enige tijd het synoniem van de kilometer.
Een morgen is een oud-Nederlandse oppervlaktemaat.
Met een morgen werd een gebied aangeduid dat in een ochtend kon worden geploegd. De grondbelasting die per morgen betaald moest worden, noemde men MORGENBEDE of MORGENGELD. Een morgen was ongeveer een hectare groot. De precieze grootte was echter streekgebonden. Zo bestonden onder meer de
Een Rijnlandse morgen kon worden onderverdeeld in 6 hont, een hont in 100 roede, en een roede in twaalf voet. In Zeeland was een Rijnlandse morgen ongeveer twee gemeten. Het eiland Tiengemeten was dus zo'n vijf Rijnlandse morgen groot; ruim vier hectare.
Een BUNDER was een oppervlaktemaat, die tegenwoordig ook nog wel wordt gebruikt en gelijk staat aan een hectare. Vroeger was een bunder 900 vierkante ROEDEN of anderhalve MORGEN. In het Nederlandstalig gedeelte van Belgie had deze oude akkermaat waarden tussen 0,81 en 1,43 hectare.
De kleinste oppervlakte van een bunder in Vlaams-Brabant is 0,6598348 ha. Dit is in Kumtich voor de goederen die voorheen feodal waren. De roede was daar 14 1/4 Leuvense voet. De grootste bunder in Vlaams-Brabant was voor de plaatsen die een roede hadden van 20 Leuvense voet. Dit is onder andere zo in Tienen voor de linker oever van de Gete. Een bunder is daar 1,29976688 ha.
In de voormalige Nederlandse provincie Zuid-Brabant, in het deel dat nu Waals-Brabant is, is de grootste roede 24 1/2 Nijvelse voet en deze wordt gebruikt in onder andere Couture-Saint-Germain en heeft een oppervlakte van 1,83631428 ha.
Een schepel is een oud-Nederlandse eenheid voor het aangeven van de inhoud. Een schepel is 0,25 mud is 43,6 liter. 1 mud is 4 schepel. Later werd de schepel vastgesteld op 10 liter. Een SCHEPEL was een holle houten schop aan een lange steel en diende om graan, aardappelen en soms eierkolen op te scheppen. Ook erwten en bonen.
Ook is de schepel een oude landmaat; zoveel land als men met een schepel rogge kon bezaaien.
In de tweede helft van de 18de eeuw was de chaos in eenheden groot. Veel steden hadden hun eigen pond (of Pfund of pound of livre). Veelal 400 à 500 g, bijv. Amsterdam (0,494 kg), Keulen (0,468 kg), Bern (0,522 kg), Antwerpen (0,469 kg), Brabant (0,469 kg), enz. Evenals de naam ons werd ook de naam pond gebruikt bij de invoering van het metriek stelsel in Nederland bij wet van 1816; toen gold: 1 Nederlands pond = 1 kilogram. Iedereen verstond onder een pond echter een half kilogram. In de IJkwet van 1937 werd de naam pond voor officieel gebruik in de handel verboden, maar in de volksmond leeft deze nog steeds. De harmonisatie van de meeteenheden in de Europese Unie vereist dat het pond definitief in onbruik raakt.
Aam was een inhoudsmaat, en vooral een wijnmaat. Een AAM was gelijk aan vier ANKERS. Een aam was ongeveer 155 liter. Later kreeg ook het vat waar de wijn in zat zelf de naam aam.
De maat ANKER wordt ook nu nog soms gebruikt in de wijnhandel. De inhoud was vroeger ongeveer 39 liter, een kwart van een aam, eenzesde van een okshoofd. Veelal werd het anker berekend op 45 of 46 flessen. Het verkleinwoord "ankertje" duidde niet alleen de geringe hoeveelheid aan, maar ook dat de wijn een lekkernij was.
Het Amsterdamse anker is 38,8 liter en is gelijk aan 2 steekkannen = 16 stopen = 32 mengelen = 44 flessen = 64 pinten = 256 mutsjes